overzichtsartikelen

De rol van bevacizumab bij het epitheliaal ovariumcarcinoom

NTVO - 2013, nummer 4, june 2013

dr. P.O. Witteveen , dr. Q. van Rossum-Schornagel

Samenvatting

De behandeling van het gevorderd ovariumcarcinoom bestaat primair uit de combinatie van chirurgie en toediening van combinatiechemotherapie. Bij de behandeling van het recidief ovariumcarcinoom wordt onderscheid gemaakt in wel of niet nog gevoelig zijn voor platinum-herbehandeling, afhankelijk van het therapievrije interval. Een van de nieuwe ontwikkelingen betreft de toediening van bevacizumab, toegevoegd aan de genoemde behandeling. Naar aanleiding van recente publicaties lijkt de toediening van bevacizumab bij de behandeling van het recidief vooralsnog de aangewezen toepassing. De publicatie van de Aurelia-studie en de overlevingsuitkomsten van ICON-7 en OCEANS dienen echter te worden afgewacht, alvorens dit standpunt definitief kan worden. De Commissie Beoordeling Oncologische Middelen heeft de toepassing van bevacizumab nog niet beoordeeld.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2013;10:141–6)

Lees verder

Salvagechemotherapie bij het recidief en refractair testiscarcinoom: conventionele chemotherapie of hogedosischemotherapie?

NTVO - 2013, nummer 4, june 2013

dr. J. Jacobse , dr. J.V. van Thienen , dr. J.M. Kerst

Samenvatting

Testiscarcinoom is de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen tussen 20 en 35 jaar. De mortaliteit van deze ziekte is laag en de vijfjaarsoverleving van 95% kan voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan de hoge chemosensitiviteit van het testiscarcinoom. De hoeksteen van de chemotherapeutische behandeling van seminomen en nonseminomen is platinum-bevattende chemotherapie. Alhoewel de meeste patiënten langdurige complete remissie bereiken met eerstelijnsbehandeling, is er een klein percentage van de testiscarcinomen dat recidiveert of refractair blijkt na eerstelijnschemotherapie. De zogenoemde salvagechemotherapie kan voor deze groep patiënten uitkomst bieden. De afgelopen decennia is uitgebreid onderzoek gedaan naar salvagechemotherapie voor het recidief en refractair testiscarcinoom. Tot nu toe is er onvoldoende bewijs voor een standaard chemotherapeutische behandeling van deze tumoren. Zowel conventionele dosis (CDCT), als hogedosischemotherapie (HDCT) in combinatie met autologe stamceltransplantatie (ASCT) worden toegepast in de praktijk. In een recente studie is een prognostisch model ontwikkeld om hopelijk in de toekomst te kunnen bepalen welke groep patiënten baat heeft bij een behandeling met CDCT of HDCT in combinatie met ASCT. Een geplande trans-Atlantische studie probeert het vraagstuk van de optimale behandeling voor het recidief en refractaire testiscarcinoom te beantwoorden.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2013 2013;10:133–9)

Lees verder

Fertiliteitspreservatie voor Chemotherapie

NTVO - 2013, nummer 3, may 2013

dr. M.M. Garvelink , dr. M.M. ter Kuile , drs. L.A. Louwé

Samenvatting

Door verbeterde behandeltechnieken voor kanker is de overlevingskans van jonge vrouwen met kanker toegenomen en wordt de kwaliteit van leven, en daarmee onder andere de fertiliteit, na behandeling belangrijker. In Nederland probeert men op dit moment de vruchtbaarheid te sparen door cryopreservatie van embryo’s, ovariumweefsel of oöcyten. Cryopreservatie van ovariumweefsel en öocyten is nog experimenteel in Nederland, maar wereldwijd worden steeds meer successen gerapporteerd. De eerste doorgaande zwangerschappen na cryopreservatie en ontdooien van oöcyten zijn ook al in Nederland bereikt; voor de eerste terugplaatsing van ovariumweefsel worden op dit moment voorbereidingen getroffen. Ondanks deze mogelijkheden tot fertiliteitspreservatie is de informatievoorziening hierover nog steeds niet altijd voldoende. Gaandeweg komen er meer initiatieven, zowel internationaal als nationaal, om de informatievoorziening over fertiliteitspreservatie te verbeteren.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2013;10:97–104)

Lees verder

MRI-gestuurde radiotherapie bij de behandeling van baarmoederhalskanker

NTVO - 2013, nummer 3, may 2013

dr. I.M. Jürgenliemk-Schulz , dr. J.H.A. Tersteeg , dr. M.A. Moerland , dr. J.M. Roesink

Samenvatting

De komst van ‘magnetic resonance imaging‘ (MRI) heeft een grote impact op de radiotherapie bij patiënten met cervixcarcinoom. Tumor, cervix en omliggende organen zijn duidelijk te onderscheiden door het sterke wekedelencontrast, waardoor het doelvolume en de kritieke organen nauwkeurig kunnen worden gedefinieerd. Door meerdere MRI-scans te maken tijdens de bestralingen kunnen deformaties van de cervix en uterus door veranderende vulling van blaas en rectum, evenals regressie van de tumor, worden geanalyseerd. Door analyse van deze MRI-scans is het mogelijk om marges rondom het doelvolume voor de uitwendige bestraling te bepalen.

Ook voor brachytherapie is de impact van MRI groot. Door kennis van de locatie en uitbreiding van tumor en cervix kan de dosis gerichter worden afgegeven. Hoge targetdoses kunnen worden bereikt, terwijl sparing van de omliggende organen meestal mogelijk is. De hogere dosis leidt tot een hoge lokale controle waardoor de focus nu ligt op het verbeteren van regionale controle, overleving en het verminderen van bijwerkingen.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2013;10:89–95)

Lees verder

Informatieverstrekking aan patiënten met een oesofagus-carcinoom

NTVO - 2013, nummer 2, march 2013

drs. P. van Hagen

Samenvatting

In Nederland worden jaarlijks bijna 2.300 patiënten met een oesofaguscarcinoom gediagnosticeerd en behandeld. In het Erasmus MC worden per jaar ongeveer 80 oesofagusresecties uitgevoerd bij patiënten met een oesofaguscarcinoom. Het adequaat verstrekken van informatie is cruciaal om angstgevoelens van patiënten te voorkomen en de zelfredzaamheid, therapietrouw en patiënttevredenheid te bevorderen. Wij onderzochten bij 46 patiënten de tevredenheid over de verstrekte informatie en mogelijkheden om de informatieverstrekking te verbeteren. Daarnaast werd nagegaan of er een verband bestaat tussen sociaal-demografische karakteristieken van patiënten en de informatiebehoefte. Het responspercentage bedroeg 74%. Er werd gebruik gemaakt van de EORTC-INFO-26-vragenlijst. Gemiddeld waardeerden de respondenten de tevredenheid over de informatieverstrekking met een score van 57 op een schaal van 1 tot 100. Bijna de helft (43,5%) van de respondenten had meer informatie willen ontvangen, met name over voeding en over het nazorgtraject na een operatie. Patiënten ouder dan 70 jaar beoordeelden de verstrekte informatie beter dan patiënten onder deze leeftijd en gaven niet aan meer informatie te willen krijgen. Er worden voorstellen gedaan ter verbetering van de voorlichting.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2013;10:54–60)

Lees verder

Hersenmetastasen bij oesofaguscarcinoom: zeldzaam?

NTVO - 2013, nummer 2, march 2013

drs. N. Knotter , R. Derksen , dr. M.I. van Berge Henegouwen , prof. dr. J.H.G. Klinkenbijl

samenvatting

Achtergrond: De incidentie van het oesofaguscarcinoom in Nederland is de afgelopen decennia fors gestegen. Uit verschillende studies blijkt een sterk verband tussen het stadium van de ziekte en het voorkomen van hersenmetastasen. Momenteel is er geen preoperatieve screening naar hersenmetastasen bij deze patiëntengroep.

Doel: Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de incidentie van hersenmetastasen bij patiënten die zijn geopereerd aan een oesofaguscarcinoom. Is dit aantal aanleiding genoeg tot het inzetten van preoperatieve diagnostiek naar hersenmetastasen door middel van een computertomografie (CT) van de hersenen of ‘magnetic resonance imaging’ (MRI)?

Methode: In de periode 1993 tot en met 2011 werden in het Academisch Medisch Centrum 1.198 patiënten aan een oesofaguscarcinoom geopereerd. Allen zijn geïncludeerd in een retrospectief cohortonderzoek waarbij is gekeken naar de incidentie van hersenmetastasen en de overleving in de postoperatieve follow-up.

Resultaten: Bij 24 patiënten (2%) werden in de follow-up hersenmetastasen ontdekt. Bij 75% van deze patiënten werd deze diagnose binnen 1 jaar postoperatief gesteld. Totaal zijn 21 patiënten (87,5%) binnen 4 jaar postoperatief overleden.

Conclusie: Gezien het percentage patiënten dat postoperatief overlijdt met hersenmetastasen, die preoperatief onbekend waren, is het de overweging waard preoperatieve diagnostiek te verrichten door middel van een CT-hersenen, dan wel een MRI-scan, bij de groep patiënten die in opzet curatief te behandelen zijn met radiochemotherapie gevolgd door resectie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2013;10:48–53)

Lees verder