Antilichaamrespons bloedkankerpatiënten blijft lager na derde coronavaccinatie

februari 2022 Preventie

Eerder is gezien dat kankerpatiënten een grotere kans hebben op een ernstig ziekteverloop bij een COVID-19-besmetting. Daarom is in veel landen er voor gekozen om deze patiënten voorrang te geven in de vaccinatiestrategie. Dr. Fendler en collega’s zagen eerder dat de neutraliserende antilichaamreacties van kankerpatiënten, en vooral bloedkankerpatiënten, verlaagd waren tegen de beta- (B.1.351) en deltavariant (B.1.617.2) ten opzichte van het wildtype SARS-CoV-2 na twee vaccinaties.1 Deze antilichaamrespons nam wel weer toe bij de meeste kankerpatiënten na een derde vaccinatie, ook bij patiënten met geen of een sterk afgenomen respons op de eerste twee vaccinaties.2 Aangezien momenteel de omikronvariant (B.1.1.529) sterk prevalent is, wilden de onderzoekers nader bestuderen hoe de antilichaamrespons tegen deze variant is bij kankerpatiënten die drie vaccinatiedoses hebben ontvangen. De resultaten van het onderzoek werden onlangs gepubliceerd in The Lancet.3

In de prospectieve, longitudinale studie werden 199 patiënten opgenomen, waarvan 115 met een solide tumor en 84 met bloedkanker. Deze patiënten ontvingen drie BNT162b2-vaccinaties (Pfizer) of twee doses van het ChAdOx1-vaccin en daarna een BNT162b2-vaccinatie. Bij 179 van de 199 patiënten was ook een sample afgenomen na de 2e vaccinatie. De mediane tijd tussen de 2e en 3e dosis was 176 dagen en 23 patiënten hadden een coronabesmetting doorgemaakt voor het ontvangen van de 2e vaccinatie. Antilichaamtiters tegen delta en omikron werden mediaan 11 dagen voor en 23 dagen na de derde vaccinatie afgenomen. Neutraliserende antilichamen werden bestempeld als ondetecteerbaar bij <40.

Toename antilichaamrespons na derde vaccinatie

Bij de patiënten met een solide tumor werden na twee vaccinaties detecteerbare neutraliserende antilichamen aangetroffen tegen omikron bij 37%, tegen delta bij 56% (p=0,0002) en tegen het wildtype bij 97% (p<0,0001). Nadat deze patiënten een derde vaccinatie ontvingen, werden detecteerbare antilichamen tegen omikron gezien bij 90% van de patiënten, tegen delta bij 97% (p=0,013) en tegen het wildtype bij 99% van de patiënten (p=0,0044).

Bij de bloedkankerpatiënten werd na twee vaccinaties een lagere respons gezien; detecteerbare antilichamen tegen omikron werden gezien bij 19%, tegen delta bij 39% (p=0,0002) en tegen wildtype SARS-CoV-2 bij 89% (p<0,0001). Na het ontvangen van de derde vaccinatie steeg de antilichaamrespons significant. Toen werd een detecteerbaar antilichaamniveau tegen omikron gezien bij 56% van patiënten, tegen delta bij 71% (p=0,0009) en tegen wildtype bij 86% (p<0,0001). Bij 64 van de 79 patiënten die ondetecteerbare hoeveelheden antilichaam tegen omikron ontwikkelden na twee vaccinaties, werd wel een detecteerbare antilichaamniveau gezien na de 3e vaccinatie. Er was een correlatie tussen het antilichaamniveau tegen omikron, en deze niveaus tegen delta en het wildtype, maar responsen tegen omikron waren consistent lager.

Subanalyse bloedkankerpatiënten

In een subanalyse met bloedkankerpatiënten werd daarnaast gezien dat er een significante associatie was tussen behandeling met een anti-CD20 monoklonaal antilichaam in de 12 maanden voor vaccinatie, of behandeling met een Bruton’s tyrosinekinaseremmer (BTK) binnen 28 dagen voor de derde dosis, en het observeren van ondetecteerbare antilichaamniveaus tegen omikron (oddsratio [OR]: 0,04; 95%-BI: 0,003-0,21; p=0,0074). Geen van de patiënten behandeld met anti-CD20 (n=10) en een van de vijf patiënten behandeld met een BTK ontwikkelde detecteerbare antilichaamniveaus tegen omikron na het ontvangen van drie vaccinatiedoses. Daarnaast bleken patiënten met een progressieve ziekte ook significant minder vaak antilichamen te ontwikkelen tegen omikron (OR [95%-BI]: 0,08 [0,01-0,46]; p=0,027). Er werd geen associatie gezien tussen antilichaamniveaus en het subtype bloedkanker, het type vaccinatie dat als eerste en tweede dosis werd gegeven, en ook leeftijd speelde geen significante rol.

Conclusies

De onderzoekers concluderen hiermee dat ook bij kankerpatiënten de omikronvariant beter het immuunsysteem weet te ontwijken dan de deltavariant. Na een derde coronavaccinatie werd een toename gezien in de antilichaamrespons tegen omikron, wel was deze lager in bloedkankerpatiënten. Daarnaast werd bij deze groep gezien dat bepaalde behandelingen negatief gecorreleerd waren met het ontwikkelen van een antilichaamrespons op omikron. De onderzoekers geven aan dat een vroege behandeling met neutraliserende monoklonale antilichamen of antivirale middelen mogelijk voordelig zou kunnen zijn voor kankerpatiënten. Het boostende effect van de derde vaccinatie die in deze studie werd geobserveerd ondersteunt de inzet van een vierde vaccinatie bij deze kwetsbare populatie.

 

Referenties

  1. Fender A, Shepherd STC, Au L, et al. Adaptive immunity and neutralizing antibodies against SARS-CoV-2 variants of concern following vaccination in patients with cancer: the CAPTURE study. Nature Cancer 2021.
  2. Fender A, Shepherd STC, Au L, et al. Immune responses following third COVID-19 vaccination are reduced in patients with hematologic malignancies compared to patients with solid cancer. Cancer Cell 2022
  3. Fendler A, Shepherd STC, Au L, et al. Omicron neutralising antibodies after third COVID-19 vaccine dose in patients with cancer. The Lancet 2022.